Helpt het studentenstatuut de student of de schatkist?

Helpt het studentenstatuut de student of de schatkist?

Bij de start van het academiejaar zullen vele studenten ook weer bijklussen. Maar voor wie is dat speciale studenten­statuut eigenlijk gemaakt? Om de student te helpen of de schatkist te spijzen?

Ieder jaar opnieuw gaan honderdduizenden studenten op zoek naar een studentenjob. Sommigen doen dat uit bittere noodzaak, anderen voor het bekostigen van een smartphone of een verre reis. Het overgrote deel van de studenten werkt. Zo’n 69 % houdt er een studentenjob op na. Zo goed als in alle gevallen tijdens de schoolvakanties, maar 58 % van alle studenten gaat ook daarbuiten aan de slag.

Niet alleen numeriek, maar ook economisch neemt het belang van studenten op de Belgische arbeidsmarkt elk jaar gestaag toe. Of het huidige studenten­statuut daarvoor de juiste middelen biedt, dat is nog maar de vraag.

Gestage uitbouw van het studentenstatuut

Tot vóór 1 oktober 2005 konden studenten alleen tijdens de zomer­maanden aan de slag onder een voordelig studentenstatuut, en dit voor een maximum van 23 kalenderdagen per jaar. Nadien werd het kalenderjaar opgedeeld in twee periodes waarin telkens 23 kalender­dagen mocht worden gewerkt.

Sinds 2012 konden studenten werken volgens de zogenaamde vijftig­dagen­regeling: verspreid over het volledige kalenderjaar niet meer dan 50 dagen.

Een laatste wijziging in de reglementering van studentenarbeid werd dit jaar pas van kracht: sinds 1 januari 2017 mogen studenten 475 uur per kalenderjaar werken onder een voordelig statuut.

In een 38-urige werkweek komt dit overeen met 62,5 dagen, maar in de praktijk laat dit een veel grotere spreiding over het kalenderjaar toe. Iemand die bijvoorbeeld 2 à 3 uur per dag in een studentenrestaurant werkt, komt hier ruim 190 dagen mee toe.

Het studentenstatuut werd dus niet alleen in tijdsduur uitgebouwd. Studenten kunnen voortaan ook veel flexibeler aan de slag. De overheid doet er zo alles aan om de tewerkstelling van studenten te promoten. Men versoepelt de regelgeving en doet amper controle op bestaande regelgeving, zoals de drie-urenregel (minimale contractduur) en het verbod voor studenten om te werken wanneer ze eigenlijk in hun onderwijsinstelling worden verwacht.

Voordelig voor werkgever én student?

Maar waar komt nu die drastische versoepeling van het statuut voor studentenarbeid vandaan? En is er überhaupt wel nood aan een apart statuut? De balans opmakend, moeten we vaststellen dat het studentenstatuut voor studenten vooral nadelige effecten heeft.

Fiscaal biedt het studentenstatuut géén voordeel aan studenten. En oké, de verlaagde RSZ-bijdrage levert studenten een iets hoger nettoloon op (ongeveer 1 euro per uur), maar wat leveren ze daarvoor in?

Studenten zijn niet alleen kwetsbaarder op de arbeidsmarkt, doordat ze in de praktijk geen aanspraak maken op gewaarborgd loon en een eventuele ontslagvergoeding. Ze hebben tevens geen recht op vakantiegeld of een eindejaarspremie en bouwen ook geen pensioenrechten op. Tegenover een nettovoordeel van € 1 per uur zijn er dus ook heel wat nadelen verbonden aan het studentenstatuut.

Vooral oudere studenten kiezen dan ook bewust voor het ‘normale’ werknemersstatuut. Er zijn daarentegen wel onmiskenbare belanghebbenden bij het huidige studentenstatuut. Wie zeker niet rouwig is om de gestage versoepeling van de regelgeving met betrekking tot studentenwerk, is de uitzendsector. Vorig jaar vonden 232.919 of zowat de helft van alle jobstudenten op onze arbeidsmarkt hun job via een uitzendkantoor.

Eén persoon op drie die via een uitzendkantoor aan de slag gaat, is student (Randstad). Voor werkgevers zijn studenten in de eerste plaats goedkope arbeidskrachten. “Studenten zijn als Polen”, schreef Minerva-kernlid Stan De Spiegelaere toen hij zelf nog een student was: goedkoop, flexibel, competent en bereid om allerlei soorten jobs te doen.

Verdringingseffect

De hypothese dat studenten voor een verdringingseffect op de arbeidsmarkt zorgen, staat daarbij trouwens nog steeds overeind. En of er een link is met de aanhoudend hoge jongerenwerkloosheid, blijft een interessante vraag. Alles samen werd in 2016 door studenten 885 miljoen euro verdiend. Hierop werden dankzij het voordelige studentenstatuut 327 miljoen euro minder RSZ-bijdragen betaald dan wanneer deze studenten via het gewone werknemersstatuut aan de slag zouden zijn geweest.

Geld dat dus ook nooit binnen onze sociale zekerheid kan worden besteed, om er bijvoorbeeld uitkeringen voor jonge werklozen mee uit te betalen. Er is dus een onmiskenbaar budgettair nadeel verbonden aan het studentenstatuut.

Maar waarom wordt studentenarbeid dan zo gepromoot? De uitzendsector, werkgevers en de overheid hebben met name één gemeenschappelijk, liberaal belang. Studenten zijn naast goedkoop ook heel makkelijk inzetbare werknemers, zeker nu hun inzetbaarheid ook buiten de schoolvakanties wordt gefaciliteerd. Men ziet ze vooral als kostendrukkend, en als onderdeel van een flexibel aanwervings­beleid.

Het studentenstatuut: in de vuilnisbak ermee?

Het studentenstatuut: in de vuilnisbak ermee? Studentenarbeid kan in ons arbeidsmarktbeleid dan ook steeds meer als een element in het rijtje van een toenemend aantal flexibiliseringsmaatregelen worden gezien: de uitbreiding van flexi-jobs naar de detail- en voedingshandel; het versoepelen van de sociale en fiscale regels voor e-commerce, nachtarbeid en bij-jobs; het toevoegen van een nettolijn van € 500 op de belastingbrief, en … het faciliteren van studenten­arbeid.

Moeten we studenten dan niet aanmoedigen om aan de slag te gaan? Met studentenarbeid is op zich niets mis. Maar of dit ook moet gebeuren in het huidige studentenstatuut, zonder mee te bouwen aan de betaalbaarheid van onze sociale zekerheid, in steeds precairdere sectoren en zonder eigen rechten op te bouwen? Dat is nog maar de vraag.

Dit opiniestuk verscheen eerder op vtrnws.be