Over Hipsters en Yuccies en vakbonden…

Over Hipsters en Yuccies en vakbonden…

27 ben ik. En ik werk ondertussen al drie jaar voor ACV-Openbare Diensten. 24 was ik dus toen ik begon. Jawel, het was mijn eerste job. Jawel, ik had al een lange periode van tevergeefs werk zoeken achter de rug. En jawel, ik had mijzelf als studente politieke wetenschappen nooit in deze functie gedagdroomd.

En toch is dit geen tussendoorjob gebleken. Na drie jaar kan ik zeggen dat ik best trots ben op mijn functie bij “de vakbond”. Geloof me, dat was niet altijd het geval. Nog niet zo lang geleden had ik de onweerstaanbare drang om bij voorbaat al zelf verontschuldigend te glimlachen wanneer ik iemand vertelde welke job ik precies deed. Klaar voor de minachtende blik van sommige leeftijdgenoten. En het gebeurde hoor, dat ik mijn gesprekspartner enthousiast zag knikken terwijl ik de woorden “communicatieverantwoordelijke…” uitsprak en de anticlimax in zijn of haar ogen duidelijk opmerkte wanneer ik daar “…bij ACV-Openbare Diensten” aan toevoegde.

Nochtans bevinden de meeste van mijn vrienden, familie en kennissen zich aan de linkerzijde van het politieke spectrum. Of toch minstens in het centrum. Ecologie, duurzaamheid, blik op de wereld, begrip en respect voor elkaar, dat type weet je wel. Maar op de één of andere manier past een “vakbond” niet in het rijtje van mijn medetwintigers thuis. Hoe komt dat toch?

Volgens mij hebben de “hipsters en yuccies (dat is het baardloze vervolg op de hipster)” van vandaag niet dezelfde noden als twintigers in de jaren 80 en 90. Een vaste job, een hypotheek, een eigen huis en een gezin maken niet langer integraal deel uit van hun toekomstdroom. Een vakbond die hun vaste job veiligstelt en beschermt, wordt dan vanzelf minder belangrijk. Want twintigers van vandaag willen creatief zijn, zich ontplooien, de wereld zien, het beste uit zichzelf halen. Ze willen creëren met eigen pop-ups, start-ups, foodtrucks en daar vooral niet in worden begrensd. Ze zeggen gerust hun mening tegen leidinggevenden. Vooral wanneer ze er na de uren – of tijdens – mee naar de koffiebar trekken. Het idee van een vakbond die het voor hen opneemt, lijkt voor hen gewoon niet meer nodig.

En toch. Hoe sterk bovenstaand cliché ook blijft, niet alle twintigers slurpen in hippe koffiebars flat whites en Chai Lattes aan 3,8 euro. Veel van hen hebben wel degelijk zorgen over hun werk. Hoe ze hun eerste job moeten vastkrijgen bijvoorbeeld. Of hoe ze steeds van het ene interimcontract in het andere belanden. Hoe ze altijd maar weer overuren maken omdat ze denken dat ze zich nu eenmaal moeten bewijzen. En hoe ze dat allemaal gaan volhouden wanneer ze ook nog een gezin hebben om voor te zorgen. Kopzorgen die ertoe leiden dat ook steeds jongere mensen worden getroffen door een burn-out. Kopzorgen die de weg wijzen naar het nut van een vakbond.

Want dat is wat vakbonden doen. Ze effenen het pad voor werknemers. Ze zorgen ervoor dat je in fijne omstandigheden je job kan uitoefen. Dat je kansen krijgt om door te groeien en dat je correct wordt betaald. En dat je naast die leuke job ook tijd hebt voor andere dingen. Om koffie te drinken in de koffiebar, om ’s avonds gitaar te spelen met vrienden, om je kinderen op tijd van school te halen, kortom: om ook je persoonlijke agenda af te werken.

Sinds ik dat laatste goed en wel besef, en vooral, sinds ik mijn collega’s bij ACV-Openbare Diensten iedere dag hun best zie doen, ben ik als twintiger – naast koffieliefhebster – ook overtuigd fan van de vakbond.